Rijksbegroting | Overzicht | Voorbereiding | Uitvoering | Verantwoording | |
---|---|---|---|---|---|
2014 |
Verantwoordingsbrief 2014
34206 1 Brief van de minister president, minister van algemene zaken
Vergaderjaar 2014-2015
Nr. 1
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 mei 2015
Hierbij bied ik u de Verantwoordingsbrief over het jaar 2014 aan.
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,
M. Rutte
Verantwoordingsbrief 2014
1. Inleiding
In deze brief leg ik namens het kabinet verantwoording af over de resultaten van het regeringsbeleid in 2014. De verschillende departementale jaarverslagen bieden inzicht in de specifieke beleidsresultaten per departement en deze resultaten zijn daar zo goed mogelijk kwantitatief, en waar dit niet mogelijk is zo goed mogelijk kwalitatief, onderbouwd.
In het Financieel jaarverslag van het Rijk wordt door de Minister van Financiën verantwoording afgelegd over de invulling van zijn (systeem)verantwoordelijkheid voor het rijksbrede begrotingsbeheer en de financiële bedrijfsvoering. De Minister voor Wonen en Rijksdienst rapporteert op Verantwoordingsdag over de uitvoering van het rijksbrede beleid ten aanzien van de bedrijfsvoeringstaken. Tot slot ontvangt u op Verantwoordingsdag het wetgevingsoverzicht van de Minister van Veiligheid en Justitie, waarin een overzicht is opgenomen van de stand van zaken van de wetsvoorstellen en AMvB’s met een bezuinigingsdoelstelling van € 50 mln of meer.
Dit samenhangende geheel aan verantwoordingsdocumenten biedt uw Kamer een totaal inzicht in de resultaten van het beleid over 2014 dat aansluit bij de individuele ministeriële verantwoordelijkheid.
2. Terugblik politiek jaar 2014
Het kabinet Rutte-Asscher heeft zijn regeerakkoord gebaseerd op drie samenhangende pijlers: het op orde brengen van de overheidsfinanciën, een evenwichtige verdeling van lasten en het versterken van het duurzame groeivermogen van de economie. Het jaar 2014 heeft in het teken gestaan van de parlementaire behandeling van de wetsvoorstellen die nodig zijn om deze sociaaleconomische doelen te realiseren.
Behalve aan maatregelen op sociaaleconomisch terrein heeft het kabinet in 2014 ook veel aandacht besteed aan vraagstukken van veiligheid. De opkomst van het jihadistisch extremisme en de dreiging van de terroristische organisatie ISIS noodzaakten hiertoe. Zo heeft het kabinet onder meer besloten een militaire bijdrage te leveren aan de internationale strijd tegen ISIS en heeft het aanvullende maatregelen getroffen in het actieprogramma integrale aanpak jihadisme om de democratische rechtsstaat te beschermen, de jihadistische beweging in Nederland te bestrijden en verzwakken en de voedingsbodem voor radicalisering weg te nemen. Het kabinet bewaakt daarbij de balans tussen strafrechtelijke maatregelen en preventie. Welvaart en welzijn in Nederland rusten op een stevig fundament van democratische en rechtstatelijke principes. Het kabinet neemt zowel nationaal als internationaal haar verantwoordelijkheid bij de verdediging van deze principes.
De afschuwelijke ramp met vlucht MH17 heeft een onuitwisbaar stempel gedrukt op 2014. Nederland heeft in 2014 de leiding genomen over het internationale onderzoek naar de oorzaak van de ramp en over het strafrechtelijke onderzoek naar de verantwoordelijkheid voor de ramp. De inspanningen van het kabinet blijven gericht op de drie eerder geformuleerde doelstellingen: 1. de repatriëring van de lichamen en persoonlijke bezittingen; 2. het onderzoek naar de toedracht van de ramp; 3. het strafrechtelijke onderzoek.
Hervormingen
Dit kabinet voert structurele hervormingen door om het duurzame groeivermogen van de economie te versterken, lasten evenwichtig te verdelen en de overheidsfinanciën op orde te brengen. Het parlement heeft in 2014 ingestemd met een groot aantal wetsvoorstellen dat ertoe strekt deze doelen te realiseren. Zo bieden de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), de Jeugdwet en de Participatiewet, de noodzakelijke wettelijke basis voor de overdracht van taken in het sociale domein naar gemeenten. De Wet werk en zekerheid draagt bij aan de modernisering van de arbeidsmarkt. In het zorgdomein heeft de Wet langdurige zorg als doel een betere kwaliteit van de zorg en een betere financiële houdbaarheid en beheersbaarheid van de langdurige zorg te realiseren. Op het terrein van onderwijs biedt de Wet studievoorschot hoger onderwijs de ruimte om te investeren in beter en uitdagender hoger onderwijs. De Wet aanpassing financieel toetsingskader tenslotte draagt bij aan de ontwikkeling van een stabieler pensioen. Het kabinet is zich er van bewust dat succesvolle invoering van deze wetsvoorstellen de eerste noodzakelijke stap was, maar dat de volgende stap een succesvolle uitvoering in de praktijk is. De voortgang van het ingezette beleid en de beoogde effecten hiervan in de samenleving zullen worden gemonitord en waar nodig worden bijgestuurd.
De parlementaire instemming met deze wetsvoorstellen gebeurde in 2014 tegen een achtergrond van economisch herstel. De huizenmarkt trok aan, investeringen namen toe, de werkloosheid daalde voorzichtig en het overheidstekort liep terug. De economie groeide in 2014 met 0,9% bbp. Deze groei is weliswaar lager dan het langjarig gemiddelde in Nederland in de afgelopen twee decennia, maar gelet op de gerealiseerde groei in 2013 van –0,7% bbp lijkt sprake van een kentering ten opzichte van de afgelopen crisisjaren. Verder economisch herstel blijft echter wenselijk. Dat geldt ook in het licht van de werkloosheid, die in 2014 nog steeds op een te hoog niveau lag. Hoewel de ontwikkeling van de werkloosheid voor een belangrijk gedeelte samenhangt met de groei van de economie, probeert het kabinet onder andere door middel van de sectorplannen en de bestrijding van jeugdwerkloosheid samen met de sociale partners de werkloosheid terug te dringen. Het kabinet wil tevens het fiscaal stelsel hervormen, waarbij het verhogen van de arbeidsparticipatie door middel van lagere lasten op arbeid een kerndoel is.
Het kabinet ziet de toekomst met vertrouwen tegemoet. De economie is in 2014 weer gegroeid en de vooruitzichten voor de komende jaren stemmen positief. De in het regeerakkoord opgenomen structurele hervormingen zijn voor een groot gedeelte gerealiseerd en de eerste effecten hiervan beginnen zichtbaar te worden.
3. Focusonderwerpen
3.1. Decentralisaties in het sociale domein
Per 1 januari van dit jaar is een groot aantal taken op het gebied van jeugdzorg, werk en inkomen en maatschappelijke ondersteuning gedecentraliseerd naar gemeenten. In een gezamenlijke inspanning van Rijk, gemeenten, sociale partners en andere betrokken maatschappelijke organisaties zijn daarvoor de noodzakelijke bestuurlijke, organisatorische en financiële randvoorwaarden gecreëerd. De basisinfrastructuur staat en de continuïteit van zorg is gewaarborgd. De overdracht van taken was een complexe operatie. Het kabinet is blij dat alle partijen hun verantwoordelijkheid in het proces hebben genomen, zowel in de voorbereiding naar 1 januari 2015 toe, als bij het oplossen van problemen in de eerste maanden van 2015. Er is een prestatie van formaat geleverd door betrokkenen. Dat verdient veel waardering.
In het navolgende ga ik nader in op vier randvoorwaarden die in het afgelopen jaar bijzondere aandacht hebben gekregen in de voorbereiding van de overdracht van taken naar gemeenten, te weten de monitoring in het sociale domein, de financiën van gemeenten, het toezicht op de uitvoering van taken en de gegevensverwerking en privacy in het sociale domein.
Monitoring
Om een beeld te geven van de ontwikkelingen in het gedecentraliseerde sociaal domein is de «overall rapportage sociaal domein» ontwikkeld. Deze rapportage brengt de uitkomsten van de monitoring voor de drie decentralisatiewetten inclusief de bestuurlijke aspecten samenvattend bij elkaar. Tevens bevat deze rapportage de uitkomsten van de sociaaldomeinindex, waarin centraal staat wat de effecten van de decentralisaties zijn voor (kwetsbare) burgers. De rapportage wordt door het Sociaal Cultureel Planbureau in opdracht van de Minister van BZK uitgevoerd en zal vanaf 2016 jaarlijks rond Verantwoordingsdag aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Voor de toekomst is het tevens van belang dat alle partijen zich inzetten om een «gemeenschappelijke taal» rondom monitoring en informatievoorziening verder te ontwikkelen. Hierbij gaat het onder meer om het hanteren van dezelfde definities, zodat onderlinge vergelijkbaarheid wordt verbeterd.
Financiën
De middelen voor het sociale domein worden uitgekeerd via een integratie-uitkering binnen het gemeentefonds. Daarmee zijn de middelen vrij besteedbaar en hebben gemeenten de vrijheid om binnen de wettelijke kaders hun nieuwe taken vorm te geven. De middelen van het participatiebudget zijn vanaf 2015 objectief verdeeld, waarbij een ingroeipad van drie jaar wordt toegepast.
De overige middelen worden vanaf 2016 door middel van een ingroeipad objectief verdeeld. Dat wil zeggen dat gemeenten in staat worden gesteld om een gelijk voorzieningenniveau te bieden waarbij historisch gegroeide scheefheden met betrekking tot prijs en inkoopfactoren zijn geneutraliseerd. De objectieve verdeelmodellen houden rekening met demografische kenmerken, sociaaleconomische kenmerken, kenmerken over de gezondheidstoestand van de inwoners en de fysieke en
Visie op toezicht
Op verzoek van de gezamenlijke inspecties in het sociale domein heeft de Minister van BZK zich vanuit de verantwoordelijkheid voor goed openbaar bestuur samen met de gezamenlijke inspecties in het sociale domein en de betrokken beleidsdepartementen en vertegenwoordigers uit het lokale bestuur gebogen over de vormgeving van het toezicht in het sociale domein. Op basis van verschillende gesprekken en bijeenkomsten met betrokken partijen is een visiedocument opgesteld. In dit document zijn de kaders voor de functies en positionering van het rijkstoezicht vastgelegd, mede in relatie tot andere vormen van informatieverzameling (zoals monitoring en evaluatie) en in relatie tot het toezicht dat onder verantwoordelijkheid van gemeentebesturen wordt uitgeoefend.
In het sociaal domein wordt door de rijksinspecties toezicht gehouden op de instellingen en niet op de gemeentelijke kaders of de gemeentelijke aansturing van de uitvoerders. Het rijkstoezicht richt zich (binnen de kaders van de sectorwetten en op geaggregeerd niveau) op de vraag of de burger de noodzakelijke hulp, zorg en ondersteuning krijgt en of die hulp, zorg en ondersteuning van voldoende kwaliteit zijn. In het visiedocument komt onder meer naar voren dat de gezamenlijke inspecties bij de uitvoering van hun toezicht op de stelsels in het sociale domein zo veel mogelijk zullen aansluiten bij de integrale aanpak van gemeenten. Het uitgangspunt is dat het (gezamenlijke) toezicht van de rijksinspecties zich niet (primair) richt op processen en «outputs», maar op de maatschappelijke opbrengsten. Dit zijn de «outcomes», geredeneerd vanuit de belangen van cliënten, leerlingen, ouders, en andere burgers. Er kunnen in de samenhang met problemen over sectoren heen goede argumenten zijn om af te wijken van normen die binnen afzonderlijke sectoren ontwikkeld zijn. Soms is het beter dat een hulpverlener uit de ene sector niet in actie komt, omdat een hulpverlener uit een andere sector met een meer kansrijke aanpak bezig is die verstoord zou kunnen worden door activiteiten van de eerstgenoemde hulpverlener. De inspecties gaan hun werk ook vanuit deze integrale benadering uitvoeren om goed zicht te krijgen op het resultaat van de gezamenlijke inspanningen in de uitvoering.
In de uitwerking van de visie trekken gemeenten en inspecties zo veel mogelijk samen op en zal de toezichtprogrammering in afstemming met gemeenten plaatsvinden. In de vormgeving hiervan wordt gebruik gemaakt van de ervaringen die al eerder bij het samenwerkende toezicht jeugd zijn opgedaan.
Privacy en gegevensverwerking
Met het uitvoeren van verschillende nieuwe taken in het sociale domein komen er meer persoonsgegevens bij gemeenten terecht. Het verwerken van gegevens moet gebeuren met respect voor de privacy van degenen die het betreft en conform de wet- en regelgeving.
Het Rijk heeft het afgelopen jaar ingezet op het waarborgen van privacy in de gemeentelijke werkprocessen rond de gedecentraliseerde taken. Hiervoor heeft het Rijk onder leiding van de Minister van BZK een visie uitgebracht. Bij het opstellen van de visie is uitgegaan van het belang dat gemeenten op een soepele manier informatie over burgers kunnen opvragen en uitwisselen, zonder dat er nodeloos of overmatig gegevens worden opgevraagd, gedeeld of anderszins verwerkt. Belangrijke uitgangspunten uit de visie zijn:
- − de Wet bescherming persoonsgegevens is leidend;
- − gegevensverwerking moet zijn ingebed in een zorgvuldig triageproces om onnodige en bovenmatige gegevensverwerking te voorkomen;
- − versterking van de positie van de burger;
- − het College bescherming persoonsgegevens is verantwoordelijk voor zorgvuldigheid van gegevensverwerking door of namens de gemeente en is verantwoording verschuldigd aan de Raad.
Bij de totstandkoming van de visie is vooralsnog geconcludeerd dat er voor het mogelijk maken van de gewenste gegevensdeling geen noodzaak is voor een nieuw juridisch kader voor gegevensverwerking en privacy in het sociale domein. Het kabinet is zich er echter ook van bewust dat gemeenten nog middenin het proces van transformatie zitten om de gedecentraliseerde taken en verantwoordelijkheden op een op hun situatie toegesneden wijze vorm te geven. Het is mogelijk dat nieuwe vormen om nieuwe regels en richtlijnen vragen. Een ander belangrijk uitgangspunt in de visie is daarom dat vanuit het Rijk de ontwikkelingen gevolgd worden om waar nodig richting te geven aan de lerende praktijk. Daartoe zijn er onder andere privacy impact assessments gemaakt waar gemeenten gebruik van kunnen maken. Daarnaast zijn in samenwerking met de VNG/Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten handleidingen vervaardigd en goede voorbeelden beschikbaar gesteld. Ook dit jaar wordt er in het kader van de transformatie hulp geboden aan gemeenten bij het verder vormgeven van het sociale domein in de vorm van een helpdesk en cursussen voor beleidsmakers bij gemeenten en voor medewerkers van wijkteams. Tenslotte wordt er ook gewerkt aan een «self assessment» voor gemeenten.
Van transitie naar transformatie
Met de daadwerkelijke overheveling van verantwoordelijkheden van het Rijk naar de gemeenten per 1 januari 2015 zijn de decentralisaties in het sociale domein bestuurlijk en financieel doorgevoerd. Na de transitie is het vizier nu gericht op de inhoudelijke vernieuwing en de veranderingen in organisatie, cultuur en manieren van werken die daarvoor nodig zijn (de transformatie). De burger, zijn behoeften en mogelijkheden en zijn directe leefomgeving staan hierbij centraal. De transformatie krijgt lokaal en regionaal invulling onder regie van gemeenten in het samenspel met burgers, professionals, werkgevers, aanbieders, scholen, justitiële en andere maatschappelijke organisaties. Integraal werken in wijkteams, het begeleiden naar (regulier) werk, het bevorderen van de inzet van burgerkracht, één gezin – één plan, regionale inkoop van specialistische zorg, aansluiting van vraag en aanbod op het terrein van wonen en zorg, en integrale geschilbeslechting zijn voorbeelden van thema’s waarop vernieuwing plaatsvindt. De wethouders leggen hierover verantwoording af aan de gemeenteraad. De bewindspersonen van VWS, SZW, V&J en BZK zijn betrokken bij die thema’s die onder hun systeemverantwoordelijkheid vallen.
3.2. Aanpak van fraude
Het wegnemen van gelegenheden om fraude te kunnen plegen vergt onder meer dat bij het opstellen en aanpassen van wet- en regelgeving een goede inschatting wordt gemaakt van potentiële zwakke plekken of frauderisico’s. Alle departementen werken daarom vanaf 2014 volgens een richtlijn die prioriteit geeft aan de fraudebestendigheid van voorstellen, bijvoorbeeld door uitvoerders en handhavers in een vroeg stadium te betrekken bij een ontwerpregeling. Maar ook kwetsbaarheden in bestaande regelingen worden gedicht. Zo zijn er begin 2014 extra maatregelen van kracht geworden om fraude met toeslagen tegen te gaan. In 2014 zijn bijna 16.000 aanvragen van onbekende aanvragers beoordeeld, waarvan bij 33% een correctie heeft plaatsgevonden.
In 2014 werden bovendien ruim 8.000 DigiD-accounts geblokkeerd of verwijderd. Deze maatregel is in de meeste gevallen preventief genomen omdat het vermoeden bestond dat de accounts gecompromitteerd waren waardoor anderen dan de rechtmatige eigenaar over het account zouden kunnen beschikken.
Betrouwbare basisregistraties zijn nodig om fouten en misbruik in de uitvoering te voorkomen. Om de betrouwbaarheid van de Basisregistratie personen verder te verhogen zijn in 2014 bijvoorbeeld 5.500 huisbezoeken afgelegd volgens de verbeterde methodiek van risicogerichte huisbezoeken. Bij gemiddeld één op de drie risicoadressen bleek sprake van onjuiste adresregistratie met als mogelijk gevolg fraude met regelingen en uitkeringen die afhankelijk zijn van het woonadres van mensen, zoals bijstand, huurtoeslag of studiefinanciering. Daarnaast werd er adresfraude gepleegd omdat iemand zich onvindbaar wilde maken vanwege bijvoorbeeld (belasting)schulden of openstaande boetes. Er wordt in 2015 extra geïnvesteerd in deze aanpak omdat met verbeterde adresgegevens in meer gevallen kan worden overgegaan tot het stopzetten van onterecht verstrekte uitkeringen of toeslagen en het innen van openstaande vorderingen of boetes.
Voor toezichthouders en opsporingsdiensten is het belangrijk om snel over de juiste informatiebronnen te kunnen beschikken om fraudes aan het licht te brengen. In 2014 is daarom met twee grote banken gestart met een digitaal proces van verstrekken van zogenaamde historische bankgegevens aan de Nationale Politie in het kader van opsporingsonderzoeken.
4. Ten slotte
In de departementale jaarverslagen is opgenomen welke beleidsdoelen en prioriteiten het kabinet zich voor 2014 had gesteld en in hoeverre deze in dat jaar tot uitvoering zijn gebracht. De Algemene Rekenkamer heeft deze jaarverslagen gecontroleerd en publiceert de resultaten hiervan in de rapporten bij de jaarverslagen. De Algemene Rekenkamer heeft in haar verantwoordingsonderzoek tot slot ook bijzondere aandacht geschonken aan de focusonderwerpen decentralisatie en fraude.
Noot 1: Kamerstuk 31 865, nr. 62
Noot 2: Kamerstuk 33 750 VII nr. 67
Noot 3: Kamerstuk 33 841, O
Noot 4: De dynamische historische verdeling is in 2016 gebaseerd op de uitgaven in het jaar T-3 en vanaf 2017 op de uitgaven in het jaar T-2
Noot 5: Kamerstuk 34 000 VII, nr. 35
Noot 6: Brief van de Minister van BZK inzake de aanbieding en kabinetsreactie tweede rapportage Transitiecommissie Sociaal Domein, 4 mei 2015, rijksoverheid.nl
Noot 7: Brief van de Minister van BZK inzake de transformatie in het sociaal domein, 2 april 2015, Kamerstuk 34 000 VII, nr. 41; Brief van de Staatssecretaris van VWS en de Staatssecretaris van V&J inzake de eerste maanden gedecentraliseerd jeugdstelsel, bijlage Jeugdagenda 2015–2018, Kamerstuk 31 839, nr. 465; Brief van de Staatssecretaris van VWS inzake vernieuwing zorg en ondersteuning dichtbij huis, 29 april 2015, rijksoverheid.nl
Noot 8: Kamerstuk 17 050, nr. 450
Noot 9: Kamerstuk 33 994, nr. 2
Noot 10: Stb. 2014, 125
Noot 11: Kamerstuk 28 684, nr. 412
Noot 12: Kamerstuk 28 828, nr. 89
Noot 13: Kamerstuk 32 761, nr. 79